Te dom om gelukkig te zijn

In de laatste klassen van de lagere school was ik doodsbenauwd voor de Cito-toets. In mijn verbeelding zou mijn toekomst voor eeuwig vastgelegd worden door de uitkomst van dat ene moment. Stel dat ik maar een gemiddeld IQ zou hebben, of nog erger, het straalhard zou uitwijzen dat ik zo dom was als ik ben? Daartegenover stond dat als op wonderbaarlijke wijze ik hyperintelligent zou blijken, ik per definitie de moeite waard was. In mijn verbeelding lag een avontuurlijk leven dan open en de bewondering van de mooiste meisjes van de klas voor het oprapen. 

De angst dat uit zou komen dat ik dom ben is mij mijn hele leven bijgebleven. Want alleen slimme mensen zijn de moeite waard. Mijn vader – die in de bouw heeft gewerkt – vertelde: “Als wij de lift inliepen, want we werkten als lassers op de bovenste verdieping van het kantoorgebouw, waren we gewoon lucht voor het kantoorpersoneel. Geen groet, geen blik, geen goedendag. Alleen doordat ze in pak lopen denken ze dat ze heel wat zijn.”  Zelfs 40 jaar na dato klinkt de verontwaardiging door in zijn stem als hij dit verteld. Ik kan zijn ervaring bevestigen. Toen ik eenmaal zelf strak in pak rondliep op een van de vele ministeries in Den Haag, waren de mensen in de lift zonder pak lucht. Ze werkten bovendien in de kelder. Daar hoeft geen goedendag aan verspilt te worden.  

De Amerikaanse Harvard professor Michael J. Sandel haalt in zijn boek “The Tyranny of Merit” een onderzoek aan uitgevoerd in Nederland, België en Frankrijk wat stelt dat 94% van de parlementsleden een universiteitsdiploma hebben, terwijl toch 70% van de bevolking lager geschoold is. Zelfs bij de linkse partijen, wiens vertegenwoordigers eind jaren 70 van de vorige eeuw nog meer dan een derde een praktisch beroep als achtergrond hadden, zijn nu nog maar 7% van de parlementsleden in het bezit van een praktische opleiding. Oftewel, zo stelt de onderzoeker, de huidige situatie is bijna gelijk aan hoe het is was vóór de invoering van het algemeen stemrecht, honderd jaar geleden. Toen was het kamerlidschap alleen weggelegd voor mannen met – inderdaad – een universiteitsdiploma. 

Discriminatie is taboe. Maar discriminatie van de lagere klassen en dan vooral van mensen zonder opleiding is “done.” Dan is een opleiding zelfs een beetje minder dan universitair al voldoende voor neerbuigende opmerkingen. Hbo-paardenstaarten voor mensen die communicatie hebben gestudeerd maar geen Neerlandica zijn. Maar nog veel erger is dat juist de lager opgeleide beroepen al decennia er al op achteruitgaan als gaat om loon en arbeidsvoorwaarden.

 Op de sociale academie waar ik studeerde werd trots gemeld dat wij iets konden. En in de jongerencentra en buurthuizen werden mensen met een universitaire opleiding per definitie niet eens voor een sollicitatiegesprek uitgenodigd. Wat je moet iets kúnnen. Al was het maar het voorkomen dat randgroep tuig je buurtcentrum vernielde. 

Ik weet niet meer wat het resultaat was van mijn cito toets. Het zal vast gemiddeld zijn geweest. Want ik ging naar het vmbo. Uiteindelijk eindigde ik met een Harvard diploma. Maar dat diploma leverde mij geen avontuurlijk leven op en zelfs geen bewonderende blikken van mooie dames. Ik bleef vermoeden dat mijn domheid onthuld zou worden. Een helder staaltje van wat wel het in het Engels het imposter syndrome wordt genoemd. Maar dit diploma en alle tijd en energie die ik erin heb gestoken om het te verkrijgen is ook het gevolg van een enorme maatschappelijk gevoelde weerzin voor alles wat laagopgeleid is. Waarom anders wringen zoveel hoogopgeleide ouders zich in duizend bochten om te voorkomen dat hun kind naar het vmbo gaat? Geluk en waardering zijn toch slechts weggelegd voor de hoger opgeleiden. Hoe hard we ook klappen voor de verpleegkundigen. 

Ondertussen doet mijn kind nu het vmbo. Hij vindt studeren maar niks. Ik hoop dat hij niet zo stom is als ik om zijn geluk uit te stellen tot hij een Harvard diploma heeft.