Duurzaamheid als politieke keuze

In 2015 zijn er verschillende internationale multilaterale akkoorden gesloten. Het klimaatakkoord van Parijs, de duurzame ontwikkelingsdoelen, het Sendai actieraamwerk voor rampenpreventie en de “New Urban Agenda” roepen op tot zogenaamde “transformative action.” Al deze akkoorden moeten onze wereld op een alternatief pad van ontwikkeling zetten. Maar daar is nog weinig van te merken. CO2-emissies stijgen net als de honger naar grondstoffen. De natuur staat onder druk. De armoede wereldwijd neemt af maar de ongelijkheid binnen samenlevingen neemt toe.

Toch zijn er heel veel optimistische geluiden te horen. Ook in Nederland met het energie akkoord bijvoorbeeld. Maar ook over transities in steden en wijken, kantelingen richting duurzaamheid en een energieke samenleving. Uit nieuwsgierigheid om erachter te komen wat er nu echt speelt op het gebied van transities ben ik her en daar gesprekjes gaan voeren met mensen die hierover iets te vertellen hebben.

Wat ik hoorde was een verhaal over een nieuwe wijk in Amsterdam waar burgers heel actief aan hun wijk bouwen en bepaalden hoe hun woningen en omgeving eruit komt te zien maar dat de gemeenteambtenaren met al die proactieve burgers niet uit de voeten kunnen. En een verhaal over experimenten met “Nex Economy” en stedelijke Labs in Rotterdam waar regelgeving wordt aangepast zodat innovatieve kleine bedrijven in wijken de ruimte krijgen. Of over duurzaamheid in Den Haag waar heel hard gewerkt werd aan initiatieven met bewoners uit de verschillende stadswijken om de omslag te maken maar waar de initiatieven toch vooral klein blijven (en daar hun succes ook aan ontleenden). Over stadsontwerpers die op de vraag wat voor de komende tijd dé uitdaging is heel resoluut “de democratie” antwoorden omdat een zo grote groep mensen zo cynisch is geworden dat ze nergens meer in geloven.

Het borrelt in de samenleving. Maar veel initiatieven blijven erg kleinschalig. Dat de veranderingen kleinschalig blijven is als we terugkijken op de geschiedenis van de industrialisatie niet vreemd. In het vroeg industriële Nederland van de 19e eeuw waren er vele verschillende regionale spoorwegmaatschappijen. Steden en dorpen regelden op eigen wijze hun riolering en water (Nederland telde veel meer waterschappen dan nu bijvoorbeeld). Tot men erachter kwam dat het niet efficiënt was – spoorsystemen die niet op elkaar aansloten, gebrekkige hygiëne in de grote steden van Holland – en besloot het met meer voortvarendheid aan te pakken. Een beetje zoals Nederlandse woningen in de jaren 60 aan het gas werden geholpen, via daadkrachtige besluitvorming, programma’s en instrumenten.

De transitie richting duurzaamheid – transitie naar hernieuwbare energie voor alle woningen en bedrijven in Nederland, energie neutrale woningen en een circulair gebruik van grondstoffen – moet op eenzelfde voortvarende wijze worden aangepakt. Dit kan niet worden opgelost met een overheid die geloofd dat haar rol eigenlijk is uitgespeeld en dat ze hooguit een faciliterende rol kan spelen en de “samenleving” het zal moeten oplossen. Neem de golf aan energie coöperaties die worden opgestart door burgers door het hele land heen. Echter, de grote meerderheid van deze initiatieven heeft vanwege de complexiteit van de energiesector grote moeite om de windmolens te laten draaien of om de zonnepanelen echt op de daken te krijgen.

Dit betekend mijns inziens dat de transitie naar duurzaamheid een politieke keus is. Al die zaken die borrelen en bruisen in de samenleving en zo de energieke samenleving vormen, al die mensen die met groot enthousiasme dingen dóén, gaan alleen de omslag niet bewerkstelligen. Daar is een overheid voor nodig die met burgers samen de regie pakt om de samenleving te laten kantelen. Pas als dóén samenvalt met een politieke beweging om de omslag te kunnen bewerkstelligen is er sprake van een transitie richting duurzaamheid.