Van de wereld

Mijn oom Cor was van de wereld. 

Als kind van een jaar of tien wist ik alleen maar dat hij ver weg woonde. In Egypte, Afrika. Soms kwamen er verhalen over hem door. Hoe weet ik niet precies. Dit was nog in de tijd voor internet en smartphones, er hing slechts een telefoon in de gang. Met een draaischijf. Je ging voor het bellen niet zitten. Je bleef erbij staan. Want telefoneren deed je kort. Om afspraken te maken. Maar mijn moeder wist als er nieuws was over mijn oom, doorverteld via mijn tantes. Het veroorzaakte spanning bij ons thuis. Iets van de wereld drong door tot de doodse saaiheid van het naamloze gat waar ik woonde. 

De zinderende hitte van de Sahara. De koele duisternis in de piramides van de farao’s. De vrijheid van reizen. De geur van hasj. Luxor aan de Nijl badend in de zonsondergang. 

Mijn oom Cor was van de wereld. De wereld waar ik alleen verlangend over kon lezen, naar kon kijken op tv en van kon dromen. Want in de wereld van het naamloze gat in Nederland waar ik woonde was niets te beleven. Hij nodigde mij uit om naar Egypte te komen toen ik klaar was met mijn middelbare schoolexamens, net achttien. Het was mijn eerste keer in een vliegtuig. Ik zat achterin tussen de rokende Egyptenaren en keek. Alsof ik naar een film keek, een boek las. Ik kwam aan midden in de nacht op een verlaten vliegveld met een gewapende militair op elke hoek. Mijn oom was een man van de wereld en had een mooi appartement in een sjieke wijk van Cairo. Terwijl de Afrikaanse nacht als een lome deken over de miljoenenstad lag rolde mijn oom een stickie voor mij die we samen rookte om twee uur in de ochtend. We spraken als mannen. 

De volgende dag zette mijn oom mij alleen op de trein naar het zuiden met de opdracht om het leven niet als een boek te lezen maar te beleven. Ik werd bijna verkracht door een koptische priester, kreeg uitnodigingen van geile hoteleigenaren om in hun bed te slapen, sliep op de vloer van een vierde klas treinwagons, werd bijna psychotisch in een Nubisch dorp van de enorme hoeveelheden hasj en verdronk ternauwernood in de rode zee bij het duiken. Om uiteindelijk beroofd te worden toen ik na een maand terugkeerde in Cairo.    

Na terugkomst in Nederland vertrok ik onmiddellijk zonder enige spijt en twijfel uit het naamloze gat. Ik ging in het appartement van mijn oom in de Rotterdamse hoerenwijk Katendrecht wonen. Het leven is geen boek of film om naar te kijken. 

Mijn oom was van de wereld. En de wereld nam hem te pakken. Hij kwam doodziek terug uit Spanje waar hij was om Spaans te leren als voorbereiding op werk in Latijns-Amerika. Hij was een van de eersten die aids kreeg en takelde snel af. Er was geen mogelijkheid om afscheid te nemen; ik kon alleen maar huilen om de verschikking van zijn komende dood. De laatste keer dat ik hem zag lag zijn dode lichaam opgebaard op zijn bed. Onherkenbaar. Zijn verhalen vervlogen.